1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL: Januvia 100 mg filmomhulde tabletten. 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING: Elke tablet bevat sitagliptinefosfaatmonohydraat, equivalent aan 100 mg sitagliptine. 3. FARMACEUTISCHE VORM: Filmomhulde tablet (tablet). Ronde, beige filmomhulde tablet met aan één zijde “277”. 4. KLINISCHE GEGEVENS:4.1 Therapeutische indicaties: Bij patiënten met type 2-diabetes mellitus is Januvia geïndiceerd voor verbetering van de bloedglucoseregulatie: als monotherapie: • voor patiënten bij wie met dieet en lichaamsbeweging alleen de glucosespiegel onvoldoende onder controle kan worden gebracht en voor wie metformine ongeschikt is omdat het gecontra-indiceerd is of niet verdragen wordt. als orale duotherapie in combinatie met: • metformine als met dieet en lichaamsbeweging plus alleen metformine de glucosespiegel onvoldoende onder controle kan worden gebracht. • een sulfonylureumderivaat als met dieet en lichaamsbeweging plus de maximale verdragen dosis van alleen een sulfonylureumderivaat de glucosespiegel onvoldoende onder controle kan worden gebracht en als metformine ongeschikt is omdat het gecontra-indiceerd is of niet verdragen wordt. • een peroxisome proliferator-activated receptor gamma (PPARγ)-agonist (een thiazolidinedion) als gebruik van een PPARγ-agonist aangewezen is en als met dieet en lichaamsbeweging plus de PPARγ-agonist alleen de glucosespiegel
onvoldoende onder controle kan worden gebracht. als orale tripeltherapie in combinatie met: • een sulfonylureumderivaat en metformine als met dieet en lichaamsbeweging plus behandeling met deze beide geneesmiddelen de glucosespiegel onvoldoende onder controle kan worden gebracht. • een PPARγ-agonist en metformine, wanneer gebruik van een PPARγ-agonist aangewezen is en als met dieet en lichaamsbeweging plus gecombineerde therapie met deze geneesmiddelen de
glucosespiegel onvoldoende onder controle kan worden gebracht. Januvia is ook geïndiceerd als toevoeging aan insuline (met of zonder metformine) als dieet en lichaamsbeweging plus stabiele dosis van insuline onvoldoende glucoseregulatie geven. 4.2 Dosering en wijze van toediening: Dosering: De dosis van Januvia is 100 mg 1 dd. Als Januvia in combinatie met metformine en/of een PPARγ-agonist wordt gebruikt, moet de dosis van metformine en/of de PPARγ-agonist onveranderd
blijven en moet Januvia gelijktijdig worden toegediend. Als Januvia in combinatie met een sulfonylureumderivaat of met insuline wordt gebruikt, kan een lagere dosis van het sulfonylureumderivaat of de insuline worden overwogen om de kans op hypoglykemie te verminderen. Als een dosis Januvia wordt overgeslagen, moet deze worden ingenomen zodra de patiënt eraan denkt. Op dezelfde dag mag geen dubbele dosis worden ingenomen. Speciale populaties: Nierfunctiestoornis: Voor patiënten met een lichte nierfun ctiestoornis (creatinineklaring [CrCl] ≥50 ml/min) hoeft de dosis van Januvia niet te worden aangepast. De ervaring met klinisch onderzoek naar Januvia bij patiënten met een matig-ernstige of ernstige nierfunctiestoornis is
beperkt. Daarom wordt gebruik van Januvia in deze patiëntenpopulatie niet aanbevolen. Leverfunctiestoornis: Voor patiënten met een lichte tot matig-ernstige leverfunctiestoornis hoeft de dosis niet te worden aangepast. Januvia is niet onderzocht bij patiënten met een ernstige leverfunctiestoornis. Ouderen: De dosis hoeft niet op grond van leeftijd te worden aangepast. Er zijn beperkte veiligheidsgegevens beschikbaar bij patiënten ≥ 75 jaar; met deze groep moet voorzichtigheid worden betracht.
Pediatrische patiënten: Januvia wordt niet aanbevolen voor het gebruik bij kinderen jonger dan 18 jaar vanwege een gebrek aan gegevens over veiligheid en werkzaamheid. Wijze van toediening: Januvia kan met of zonder voedsel worden ingenomen. 4.3 Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen (zie rubriek 4.8). 4.8 Bijwerkingen: In 11 grootschalige klinische onderzoeken die tot 2 jaar duurden zijn meer dan 3200 patiënten behandeld met Januvia 100 mg 1 dd alleen of in combinatie met metformine, een sulfonylureumderivaat (met of zonder metformine), insuline (met of zonder metformine) of een PPARγ-preparaat (met of zonder metformine). In een gepoolde analyse van
9 van deze studies was de frequentie van stopzettingen wegens bijwerkingen die werden geacht met het geneesmiddel samen te hangen 0,8% met 100 mg/dag en 1,5% met andere behandelingen. Bij patiënten die met sita gliptine werden behandeld, werden geen bijwerkingen gemeld die werden geacht met het geneesmiddel samen te hangen en die vaker (>0,2% en verschil >1 patiënt) optraden dan bij patiënten die met het controlemiddel werden behandeld. In een aanvullend onderzoek met combinatiebehandeling met een PPARγ-preparaat (rosiglitazon) en metformine werd bij geen van de patiënten de behandeling stopgezet op grond van bijwerkingen die geneesmiddelgerelateerd werden geacht. Bijwerkingen die
geneesmiddelgerelateerd werden geacht bij met sitagliptine behandelde patiënten en die vaker (>0,2% en verschil >1 patiënt) optraden dan bij patiënten die met placebo werden behandeld, staan hieronder (Tabel 1) per systeem/orgaanklasse en frequentie. De frequenties zijn gedefinieerd als: zeer vaak (≥1/10); vaak (≥1/100, <1/10); soms (≥1/1000, <1/100); zelden (≥1/10.000, <1/1000); en zeer zelden (<1/10.000). Tabel 1. De frequentie van bijwerkingen in placebogecontroleerd
Frequentie van bijwerkingen per behandeling
Algemene aandoeningen en toedieningsplaats stoornissen
* Tijdens klinisch onderzoek met Januvia als monotherapie en sitagliptine als onderdeel van combinatietherapie met metformine en/of een PPARγ-preparaat was de frequentie van met sitagliptine gemelde hypoglykemie vergelijkbaar met die bij patiënten
die placebo kregen. 1 In dit placebogecontroleerd 24-weeks onderzoek met sitagliptine 100 mg 1 dd in combinatie met metformine was de incidentie van bijwerkingen die werden geacht met het geneesmiddel samen te hangen bij patiënten die werden behandeld met sitagliptine/metformine versus behandeling met placebo/metformine 9,3% respectievelijk 10,1%. In een ander 1-jarig onderzoek met sitagliptine 100 mg 1 dd in combinatie met metfor mine was de incidentie van bijwerkingen die werden geacht met het geneesmiddel samen te hangen bij met sitagliptine/ metformine behandelde patiënten versus sulfonylureum/metformine 14,5% respectievelijk 30,3%. In gepoolde studies die tot 1 jaar duurden waarin sitagliptine/metformine met een sulfonylureumderivaat/metformine werden vergeleken, zijn de bijwerkingen die werden geacht met het geneesmiddel samen te hangen en die werden gemeld bij patiënten die met sitagliptine 100 mg werden behandeld en die vaker (>0,2% en verschil >1 patiënt) optraden dan bij patiënten die het sulfonylureumderivaat kregen, de volgende: anorexie (Voedings- en stofwisselingsstoornissen; frequentie soms) en gewichtsverlies (Onderzoeken; frequentie soms). 2 In dit 24-weeks onderzoek met sitagliptine 100 mg 1 dd in combinatie met glimepiride was de incidentie van bijwerkingen die geacht werden geneesmiddelgerelateerd te zijn bij patiënten die met sitagliptine/glimepiride werden behandeld in vergelijking met behandeling met placebo/ glimepiride 11,3% respectievelijk 6,6%. 3 In dit 24-weeks onderzoek met sitagliptine 100 mg 1 dd in combinatie met glimepiride en metformine was de incidentie van bijwerkingen die geacht werden geneesmiddelgerelateerd te zijn bij patiënten die met sitagliptine in combinatie met glimepiride/metformine werden behandeld in vergelijking met behandeling met placebo in combinatie met glimepiride/metformine 18,1% respectievelijk 7,1%. 4 In dit 24-weeks onderzoek met de combinatie van sitagliptine 100 mg 1 dd en pioglitazon was de incidentie van bijwerkingen die geacht werden geneesmiddelgerelateerd te zijn bij patiënten die werden behandeld met sitagliptine/pioglitazon versus patiënten die werden behandeld met placebo/pioglitazon 9,1% respectievelijk 9,0%. 5 In deze studie met sitagliptine 100 mg 1 dd in combinatie met rosiglitazon en metformine, die 54 weken duurde, was de incidentie van bijwerkingen die werden geacht geneesmiddelgerelateerd te zijn bij patiënten die werden behandeld met de sitagliptinecombinatie versus behandeling met de placebocombinatie 15,3% respectievelijk 10,9%. Andere geneesmiddelgerelateerde bijwerkingen die in de analyse na 54 weken (frequentie vaak) werden gemeld bij patiënten die werden behandeld met de sitagliptinecombinatie en die vaker (>0,2% en verschil >1 patiënt) optraden dan bij patiënten die met de placebocombinatie werden behandeld, waren: hoofdpijn, hoest, braken, hypoglykemie, huidschimmelinfectie en bovensteluchtweginfectie. 6 In dit 24 weeks onderzoek met sitagliptine 100 mg 1 dd toegevoegd aan behandeling met insuline (met of zonder metformine) was de incidentie van geneesmiddelgerelateerd geachte bijwerkingen bij patiënten die werden behandeld met sitagliptine/insuline (met of zonder metformine) in vergelijking met behandeling met placebo/insuline (met of zonder metformine) 15,5% respectievelijk 8,5%. In dit onderzoek werd de behandeling bij 0,9% van de met sitagliptine/insuline behandelde patiënten en 0,0% van de met placebo/insuline behandelde patiënten stopgezet wegens geneesmiddelgerelateerd geachte bijwerkingen. Daarnaast waren in monotherapiestudies die tot 24 weken duurden met sitagliptine 100 mg 1 dd alleen versus placebo de bijwerkingen die werden geacht met het geneesmiddel samen te hangen bij patiënten die met sitagliptine werden behandeld en die vaker (>0,2% en verschil >1 patiënt) voorkwamen dan bij patiënten die placebo kregen: hoofdpijn, hypoglykemie, verstopping en duizeligheid. Naast de bovengenoemde geneesmiddelgerelateerde bijwerkingen waren bijwerkingen die ongeacht causaal verband met de medicatie werden gemeld en die optraden bij minstens 5% en vaker bij patiënten die met Januvia werden behandeld, onder meer bovensteluchtweginfectie en nasofaryngitis. Overige bijwerkingen die werden gemeld ongeacht causaal verband met medicatie die vaker optraden bij patiënten die met Januvia werden behandeld (niet tot 5%, maar met een incidentie die met Januvia >0,5% hoger was dan die in de controlegroep) waren artrose en pijn in extremiteiten. In een ander 24 weeks onderzoek waarin sitagliptine 100 mg 1 dd werd vergeleken met metformine was de incidentie van bijwerkingen die werden geacht geneesmiddelgerelateerd te zijn bij patiënten die werden behandeld met sitagliptine vs. metformine 5,9% respectievelijk 16,7%, vooral door een hogere incidentie van gastro-intestinale bijwerkingen in de metforminegroep. In dit onderzoek werd de behandeling wegens geneesmiddelgerelateerd geachte bijwerkingen stopgezet bij 0,6% van de met sitagliptine behandelde patiënten en bij 2,3% van de met metformine behandelde patiënten. In een 24-weeks onderzoek naar de combinatie sitagliptine en metformine tweemaal daags als aanvangstherapie (sitagliptine/metfor mine 50 mg/500 mg of 50 mg/1000 mg) was de algehele incidentie van geneesmiddelgerelateerd geachte bijwerkingen bij patiënten die met de combinatie van sitagliptine en metformine werden behandeld in vergelijking met patiënten die placebo kregen 14,0% respectievelijk 9,7%. De algehele incidentie van geneesmiddelgerelateerd geachte bijwerkingen bij patiënten die werden behandeld met de combinatie van sitagliptine en metformine was vergelijkbaar met metformine alleen (14,0% elk) en hoger dan sitagliptine alleen (6,7%), waarbij de verschillen ten opzichte van alleen sitagliptine voornamelijk werden veroorzaakt door gastro-intestinale bijwerkingen. In meerdere klinische studies is een geringe toename in het aantal witte bloedcellen (ongeveer 200 cellen/µl verschil in WBC versus placebo; gemiddeld baseline-WBC ongeveer 6600 cellen/µl) waargenomen als gevolg van een verhoging in het aantal neutrofielen. Deze waarneming werd in de meeste maar niet alle studies gedaan. Deze verandering in laboratoriumparameters wordt niet klinisch relevant geacht. Er zijn bij behandeling met Januvia geen klinisch wezenlijke veranderingen in de vitale functies of het ECG (inclusief QTc-interval) waargenomen. Postmarketingervaring: Bij gebruik van Januvia nadat het was goedgekeurd voor toepassing als monotherapie en/of in combinatie met andere antihyperglykemische middelen, zijn aanvullende bijwerkingen gemeld (frequentie onbekend): overgevoeligheidsreacties, waaronder anafylaxie, angio-oedeem, uitslag, urticaria, cutane vasculitis, en exfoliatieve huidaandoeningen, waaronder Stevens-Johnson-syndroom; acute pancreatitis, waaronder fatale en niet-fatale hemorragische en necrotiserende pancreatitis; verminderde nierfunctie, waaronder acuut nierfalen (waarvoor soms nierdialyse nodig is); braken. 7. HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN: Merck Sharp & Dohme Ltd. - Hertford Road, Hoddesdon - Hertfordshire EN11 9BU. Verenigd Koninkrijk. 8. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN: EU/1/07/383/013 - EU/1/07/383/014 - EU/1/07/383/015 - EU/1/07/383/016 - EU/1/07/383/017 - EU/1/07/383/018. 9. DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING: Datum van eerste verlening van de vergunning: 21 maart 2007. 10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST: 11 febr 2011. Aflevering: enkel op medisch voorschrift. Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europese Geneesmiddelen Bureau: http://www.ema.europa.eu/.
In addition to an increasing number of chronic conditions, older adultsThe oral health care professional of today and tomorrow will treat an ever-increasing number of older adult patients who differ from older will reach their dental professional taking more medications for these various chronic conditions. Thus these conditions may require moreThe 'new' elderly have more of their own te
PRINCIPLE OF THE METHOD STABILITY AND STORAGE All reagents should be stored at 2-8 . Unopened Homocysteine Biochemical Assay is an enzymatic reagents are stable until the expiration date on the label. TOTAL HOMOCYSTEINE BIOCHEMICAL ASSAY KIT method which measures total homocysteine in plasma. Once opened, store tightly capped at 2-8 and use Bound HCY is reduced to free HCY which t